dinsdag 3 maart 2015

Vertalingen (Engels) - Het loon van de vrijheid

Het loon van de vrijheid 

(vertaald uit Alternative Green, nr. 46, lente 2015, pagina 29-31)

Normaal gezien moeten we ons allemaal aanpassen aan de maatschappij en het gevoel hebben dat die maatschappij ons in ruil helpt. Men hoort te werken voor geld, dat een ruilmiddel is waarmee goederen en diensten kunnen gekocht worden. Werk wordt verondersteld welvaart mee te brengen, die dan weer toelaat er de voortbrengselen van te kopen. Voor deze cyclus zijn er nauwelijks alternatieven, tenzij dan via geërfde welvaart of totale armoede, die ons beiden verwijderen uit het proces van werken voor ons overleven. De eerste optie mag dan wel benijd worden, de tweede wordt beklaagd. Als welvaart verworven wordt met illegale of oneerbare middelen, zoals misdaad, wordt ze veracht of verworpen. Als armoede het gevolg is van luiheid en niet van pech, dan kan ze rekenen op evenveel gebrek aan respect.

De meesten van ons bevinden zich ergens in het midden en maken daarom willens nillens deel uit van de werkende wereld – ofwel via de commerciële sector, voor een bedrijf, een samenwerking of als zelfstandige, of via een betalende maar niet winstgevende sector als ambtenarij, publieke gezondheidszorg of de politiek. Dat wordt ons als een pluspunt aangerekend: we zijn economisch productieve burgers, in tegenstelling tot diegenen die afhankelijk zijn van het systeem – als werkloze of zieke, die elk hun uitkering eisen vanuit verschillende criteria.

In Groot-Brittannië worden werklozen tegenwoordig opgezadeld met het etiket “werkzoekende” als ze het hun toegewezen staatsgeld opeisen. De “uitkering voor de werkzoekende” vereist dat men om de veertien dagen een overheidsinstelling bezoekt, waar papierwerk getekend wordt waar op staat dat iemand geen productieve arbeid heeft verricht in die periode – of, indien wel, slechts een minimale hoeveelheid. De eiser moet ook bewijzen dat hij bepaalde activiteiten heeft ondernomen om werk te vinden of het voorwerp worden van een aantal steeds draconischer wordende maatregelen. Het systeem wordt beheerd door kleine ambtenaren bekend als tewerkstellingsadviseurs, die zich in een kantoorgebouw bezighouden met het ontvangen van misschien twintig eisers – of “cliënten” – per dag, met intervallen van twintig minuten. De hele procedure is van een rigide formaliteit, waarbij de schijn van hartelijkheid de heel erg reële sancties die kunnen genomen worden, versluierd.

Neem een typisch kantoor van die soort: een betonnen, bunkerachtig gebouw waar alle bewegingen naar binnen, naar buiten en binnenin, overzien, bekeken en geregistreerd worden. Mannen in witte hemden hangen rond bij de deur, verwijzen iemand voorbij een receptionist naar een andere man in wit hemd, wiens enige functie er in bestaat te vragen op welk uur men afspraak heeft. Als men meer dan tien minuten te vroeg of te laat is, wordt de verdere toegang geweigerd. Men wordt wel toegelaten tot een andere ruimte, waar weer een andere in wit hemd gestoken man de kaart van de eiser aanneemt. Deze kaart stelt de identiteitspapieren voor onder een repressief regime en wordt door de man in wit hemd naar de betrokken adviseur gebracht. Een keer de geldigheid ervan bevestigd is, wordt men gevraagd bij de adviseur te komen voor de twintig minuten durende afspraak. Tijdens die afspraak wordt in detail een boekje van “toegelaten” activiteiten overlopen: een aantal relevante “stappen” moet ondernomen zijn om werk te vinden of er kan, in theorie, een sanctie volgen. Die kan het stoppen van de uitbetaling voor meerdere weken inhouden.

Ondanks hun rol van adviseur, bieden de ambtenaren hun cliënten zelden potentiële jobs aan. Hun rol is grotendeels passief, ze moeten garanderen dat de nodige controles verricht zijn in naam van het toezicht. Jobaanbiedingen zijn te vinden op de computerterminals in de hal, die de cliënten zelf moeten raadplegen. De adviseur is dus weinig meer dan een functionaris: een radertje in een bureaucratisch systeem, niet in staat om zich binnen dat systeem onafhankelijk op te stellen of de procedure aan te passen. Van dat systeem hangt hij af, net zoals de eisers, want zijn geld komt van de overheid, van de belastingbetaler dus. Alleen wordt dat van hem “loon” genoemd en geen “uitkering” en wordt de activiteit van de adviseur dus gedefinieerd als “werk”, ook al wordt er geen product gemaakt en geen zichtbare dienst geleverd behalve het beheer van het systeem zelf.

Adviseurs vertellen hun eisers vaak hun zoektocht naar jobs te verbreden – met andere woorden flexibeler of veelzijdiger te worden. Eisers moeten evolueren in of opgeleid worden voor wat dan ook dat het systeem past, maar de adviseurs worden afgeschermd van de buitenwereld en hebben een heel nauw blikveld. Hun capaciteiten zijn niet bijzonder groot: in zekere mate met computers kunnen werken en wat vaak “klantgerichtheid” wordt genoemd, maar toegepast in een zodanig gereguleerde omgeving dat ze nauwelijks kunnen geconfronteerd worden met verrassingen. Eisers kunnen zich wel eens afvragen hoe goed een adviseur het zou doen als hij op de arbeidsmarkt terechtkwam, in een regime van gedwongen diversificatie.

En hoe zit dat dan met die mannen in witte hemden in dat gebouw, die mannen die graag rondhangen bij de deur? Wel, op hun hemd is een zwart en rood logo geborduurd, en wie dichtbij genoeg kan komen, kan het identificeren: het is het logo van G4S, de beveiligingsfirma die vroeger bekend stond als Group 4. En ook elk van deze mensen ontvangt geld van de overheid voor de hen toegewezen taak. In dit geval is dat het over-systematische begeleiden van eisers doorheen het zeer ongeliefde gebouw, daarmee implicerend dat hun status gelijk is aan die van andere “cliënten” van G4S. Dezelfde firma bewaakt de beschuldigden in de rechtszaal, of degenen die mogelijk voorlopig zullen aangehouden worden of naar een politiecel verhuizen. In al die gevallen hebben de termen “klanten”, “adviseurs” en “akkoorden” brutalere, maar eerlijker termen vervangen, termen passend bij de onvrijwillige situaties waarover het gaat.

In geestelijke zin is dit scenario hoogst deprimerend. Men is zich bewust van de valsheid van de verhoudingen en kan dat voelen als men een Jobcentrum – of “Jobcentrum Plus” zoals het tegenwoordig heet – bezoekt. Waarnaar de “Plus” verwijst, wordt nooit duidelijk gemaakt. De procedures houden een mechanistische benadering van het bestaan in: een obsessie voor stiptheid, zelfs voor zielige en weinig verheffende afspraken, en een bedrieglijke vriendelijkheid tussen adviseur en cliënt. In werkelijkheid verbergt dit de onderliggende spanning die wel moet bestaan als de ene partij macht heeft en de andere niet.

Maar ook de adviseur zit in de val. Ogenschijnlijk is hij een ambtenaar, werkend op het “stempelkantoor” – of het Departement voor Werk en Pensioenen -, maar de job is nauwelijks een sport op de ladder naar de maatschappelijke top, en biedt geen enkele prestige, onafhankelijkheid of carrièremogelijkheid. De vallen van de negen-tot-vijfjob zijn overheersend, in een decor dat droevig blijft ondanks de cosmetische aanpassing van de kantoren die samengegaan is met het woord “Plus”. Er zijn op sofa’s lijkende zetels voor de wachtende cliënten, hoewel slechts weinigen er graag hun tijd doorbrengen, en kleurrijke scheidingswanden zoals in luxeboetieken. De veiligheidsagenten zijn er altijd, rondzwevend in hun uniformhemden, terwijl de adviseurs hun burgerlijke pak dragen.

Misschien heeft het personeel het heden opgeofferd voor de beloning van het pensioen, dat natuurlijk pas na verschillende decennia kan komen. De tussenliggende tijd zou goedgepraat moeten worden als een daad van zelfopoffering, het dienen van een hoger doel en het niet stellen van vragen. Begrijpen zou te moeilijk om dragen zijn, weten dat men levenslang niet meer dan een radertje is en een loon betaald wordt ter compensatie daarvan.

De maatschappij zegt dat deze ambtenaren waardevolle burgers met jobs zijn en veracht de werklozen met een negatieve toevoeging. Maar zo’n onderscheid wordt gemaakt in het belang van het systeem. Iemand kan een zinloze job hebben en gewaardeerd worden of een onbetaalde activiteit uitoefenen en veracht worden. Werken aan een milieuvernietigend project kan op goedkeuring rekenen, er actie tegen voeren niet.

De ambtenaren hebben lonen, maar zitten gevangen in slavernij. De eisers hebben uitkeringen, maar een mate van vrijheid. Wie komt er dan best van af? De eisers kunnen tenminste snel terugkeren naar de buitenwereld, met al zijn gebeurtenissen, onzekerheden en toeval. De dagen van de ambtenaar zijn vast, ongevarieerd en geestdodend.

In zekere zin hebben de ruwe beelden van rijke man/arme man nog steeds enige betekenis. De rijke man op zijn kantoor, de arme man op straat – zelfs als rijkdom de beloning van slavernij is, en armoede het loon van de vrijheid.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !