dinsdag 3 maart 2015

Teksten - Bicamerisme in de Nederlanden

Politiek – Bicamerisme in de Nederlanden

(Gepubliceerd in De Brug, juni 2014)

Inleiding

Bicamerisme, ofte het tweekamerstelsel, is een systeem van politieke vertegenwoordiging waarin de wetgevende macht bestaat uit twee kamers. Hoewel het stelsel gebaseerd is op theorieën die reeds werden ontwikkeld in het antieke Griekenland en Rome, dateren de eerste praktische toepassingen ervan uit het middeleeuwse Europa. In die middeleeuwen kwam men namelijk her en der tot het inzicht dat “het volk” dan wel op de een of andere manier moest vertegenwoordigd worden in de politiek, maar men mengde de vertegenwoordigers van dat volk toch liever niet met de adel, die het tot op dat moment voor het zeggen had. Aldus ontstond een “Hogerhuis”, ofte Eerste Kamer, met daarin de vertegenwoordigers van de adel, en een “Lagerhuis”, ofte Tweede Kamer, met daarin de volksvertegenwoordigers.

Hoewel het bicamerisme nog steeds bestaat in bijvoorbeeld Nederland, België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, en Ierland, is er vandaag, op een enkele uitzondering na, geen sprake meer van zetelen in een bepaalde kamer op grond van afkomst. Onder andere in de Verenigde Staten is het zo dat het Hogerhuis de unie (de confederatie) vertegenwoordigt, terwijl het Lagerhuis de bevolking vertegenwoordigt, een systeem dat werd ingevoerd als tegemoetkoming aan de staten met een kleiner bevolkingsaantal, die vreesden van geen tel te zullen zijn in een eenkamerstelsel.

In andere landen werd een hogere minimumleeftijd ingesteld voor de Eerste Kamer (vaak ook Senaat genoemd) dan voor de Tweede Kamer (dikwijls gewoon als de Kamer aangeduid), vanuit de gedachte dat de behoudsgezindheid van de adel kon vervangen worden door de behoudsgezindheid die vaak samen gaat met de leeftijd en dat zo de Eerste Kamer verder als rem kon dienen tegen de vaak té grote impulsiviteit van de Tweede Kamer. De Eerste Kamer deed immers het wetgevende werk van de Tweede Kamer nog eens over tot het in de Tweede Kamer aangenomen voorstel ook door de Eerste Kamer werd aangenomen. Ook dát is echter aan het veranderen, zoals we straks zullen zien.

In de Zuidelijke Nederlanden: één kamer

Wikipedia schrijft: “de meeste landen met een eenkamerstelsel zijn kleine landen met een homogene bevolking, die een hogerhuis overbodig vinden”. Dat “kleine” lijkt een beetje kort door de bocht als we zien dat onder andere Turkije, Zuid-Korea, Venezuela, Taiwan, Sri Lanka en Burkina Faso, alle met een grotere bevolking dan Noord-Nederland, het stelsel hanteren, maar dat van de “homogene bevolking” kan wel eens kloppen. Voor Vlaanderen ging dat ten tijde van de oprichting van het parlement, toen nog Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap geheten, in 1971 alleszins op. Die Cultuurraad werd immers door de Belgische grondwet voorzien als vertegenwoordiging van énkel de Nederlandse (Vlaamse) gemeenschap, zij het louter op het vlak van taal en cultuur en in minimale mate onderwijs.

Omdat dat Vlaams Parlement tot op de dag van vandaag enkel de bevoegdheden heeft die het Belgische, zogenaamd “federale”, niveau het toewijst, houdt daar het verhaal op. Wij zouden het Vlaams Parlement, in tegenstelling tot cynischer ingestelde mensen, niet dúrven aanduiden als het “boerenparlement”, maar het blijft helaas een kind dat aan het handje van papa België moet lopen. Over naar papa dus.

In België: anderhalve kamer

Niets in België is eenvoudig. Dat geldt dus ook voor het kamerstelsel.

De Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Tweede Kamer dus, telt 150 leden, wordt verkozen voor vier jaar, en gevuld met kandidaten uit 11 zogenaamde kieskringen, zijnde de 10 provincies (daarover een andere keer meer) én Brussel-Hoofdstad (19 gemeenten). Vóór de Belgische staatshervorming van 2012 (ook over die staatshervormingen hebben we het graag een volgende keer) waren er ook al 11 kieskringen, maar toen lagen ze enigszins anders: in de provincie Vlaams-Brabant had je toen de kieskring Leuven enerzijds en Halle-Vilvoorde anderzijds dat samen met Brussel-Hoofdstad de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde vormde.

Uitwijden over de verschillende bevoegdheden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers zou ons in deze context te ver leiden, maar we moeten het toch even over de “bijzondere wetten” hebben. Via dergelijke wetten, ook “bijzondere meerderheidswetten” genoemd worden institutioneel en communautair gevoelige dossiers geregeld (of in de praktijk: niét geregeld). Om zo’n wet aan te nemen, te wijzigen of af te schaffen volstaat een gewone meerderheid van de parlementsleden namelijk niet. In tegendeel: ten eerste moet 2/3de van de Kamerleden vóór stemmen, ten tweede moet de meerderheid van elke taalgroep aanwezig zijn, ten derde moet meer dan de helft van de leden van elke taalgroep vóór stemmen. In concreto wil dat zeggen dat zelfs als álle Vlaamse partijen een voorstel zouden steunen ze er geen dergelijke wet kunnen doordrukken, terwijl ze toch 87 van de 150 zetels in handen hebben. Sterker nog, zelfs al zouden die 87 Vlamingen steun krijgen van 13 Franstaligen, zou dat niet volstaan omdat ze minstens de steun van de helft van de Franstaligen, zijnde 32 volksvertegenwoordigers nodig hebben. Maar het kan nóg erger: de meerderheid van een taalgroep (langs Franstalige kant 32 mensen dus) kan wegblijven uit het parlement, óf de meerderheid van de aanwezigen van een taalgroep kan tegenstemmen. Om tot een geldige stemming te komen moeten met andere woorden slechts 44 Vlamingen en 32 Franstaligen aanwezig zijn, maar het volstaat dat van die aanwezige Franstaligen 16 tegen stemmen om de “bijzondere wet” tegen te houden. Een overwicht van 103 ja-stemmen (87 Vlamingen en 16 van de 32 aanwezige Franstaligen) kan dus geneutraliseerd worden door 16 nee-stemmen (de andere aanwezige Franstaligen). Dit alles wordt dan aangeduid als een bescherming van de Franstalige minderheid “tegen het eenzijdig opleggen van hun wil door de Vlamingen op het institutionele vlak”. Wij noemen dat het eenzijdig opleggen van hun wil door een kleine minderheid van de Franstaligen op het institutionele vlak ...

En dan is er ook nog de Senaat, de Eerste Kamer. Na de Belgische secessie van 1830 werd er geopteerd voor een verkozen Senaat. De verkiesbaarheidsvoorwaarden waren echter dusdanig dat slechts 400 mensen in heel België er aan konden voldoen. Sindsdien werd ter zake natuurlijk een en ander veranderd. In 1893 werd de cijnsvereiste verlaagd en werden provinciale senatoren ingevoerd, dit opdat elke provincie verzekerd zou zijn van betrokkenheid bij de nationale besluitvorming (deze senatoren werden pas 100 jaar later, in 1993, weer afgeschaft). In 1920 werden de “gecoöpteerde” senatoren ingevoerd met de bedoeling ... wat meer kwaliteit in de Senaat te bregen door mensen met verdienste in de samenleving te betrekken bij de totstandkoming van de wetten. In datzelfde jaar werd de cijnsvoorwaarde afgeschaft en kwam er een lijst van 21 mogelijke voorwaarden waaraan men kon voldoen. Aangezien zo ongeveer iedereen voldeed aan minstens één van die voorwaarden was er nog nauwelijks verschil in verkiesbaarheid tussen Senaat en Kamer.

In 1993 kregen we vervolgens de wonderbaarlijke vermenigvuldiging van de parlementsleden. Waar tot op dat moment de “deelstaatparlementen” (bijvoorbeeld de eerder genoemde Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap) bestonden uit de leden van die taalgroep binnen het federaal parlement, werd dit dubbelmandaat afgeschaft en waren er opeens 318 extra parlementairen nodig. Ter compensatie werd het aantal volksvertegenwoordigers teruggebracht van 212 naar 150 en het aantal senatoren van 184 tot 71 (wie even meerekent, weet dat er dan nog steeds 143 parlementairen bij kwamen), terwijl er ook een nieuwe categorie senatoren werd ingevoerd: de gemeenschapssenatoren. Die laatsten hadden dan tóch een dubbelmandaat, want werden als leden van hun deelstaatparlement aangeduid om ook in de Senaat te gaan zetelen. Resultaat: 40 rechtstreeks verkozen senatoren, 21 gemeenschapssenatoren en 10 gecoöpteerde senatoren. En dan hebben we het nog niet gehad over de senatoren van rechtswege: de meerderjarige kinderen van de zetelende Belgische koning, en daarmee een restant van het “Hogerhuis” zoals dat er oorspronkelijk uitzag.

Maar ook daaraan kwam dit jaar een eind: de rechtstreeks verkozen senatoren én de senatoren van rechtswege zijn afgeschaft, er blijven alleen nog gemeenschapssenatoren en gecoöpteerde senatoren over. En ze zijn nog slechts met 60, waaronder 35 Nederlandstalige, 24 Franstalige en 1 Duitstalige (In de Kamer worden de Duitstaligen overigens qua taalgroep ... onder de Franstaligen gerekend). Meer dan genoeg echter om te doen wat ze nog moeten doen: één keer per maand samenkomen met als enige bevoegdheden staatshervormingen en het koningshuis. Daarmee vergeleken bruist de Noord-Nederlandse Eerste Kamer van activiteit.

In Noord-Nederland: twee kamers

De Eerste Kamer der Staten-Generaal, kortweg de Eerste Kamer, telt 75 zetels (voor 1956 waren dat er 50) en komt eens per week bijeen om de wetsontwerpen die al door de Tweede Kamer gepasseerd zijn nog eens te bespreken. Daarmee doet die Eerste Kamer wat oorspronkelijk zo’n beetje de bedoeling van het bicamerisme was, zij het dat het ontstaan ervan een andere reden had.

In 1815 werd de toenmalige Staten-Generaal namelijk op verzoek van de Zuidelijke Nederlanden, toen net weer herenigd met de Noordelijke, gesplitst in twee kamers ... om de adel een plaats in het parlement te geven. De Noordelijke Nederlanden aanvaardden dit onder voorwaarde dat niet alleen edelen lid mochten worden, maar ook allen die “door diensten aan den Staat bewezen, door hunne geboorte of gegoedheid onder de aanzienlijksten van de lande behoren”. De koning benoemde de leden van de Eerste Kamer voor het leven.

De Belgische afscheuring zorgde niet voor een terugkeer naar het eenkamerstelsel, maar bij de grondwetsherziening van 1848 werd wel bepaald dat de Provinciale Staten de leden van de Eerste Kamer zouden kiezen. In 1887 veranderde de inkomenseis, de cijnsvoorwaarde zeg maar, en konden ook burgers die een hoog ambt hadden bekleed verkozen worden in de Eerste Kamer. In 1917 werden, samen met de invoering van het passieve kiesrecht voor vrouwen, alle overige beperkingen om lid te worden opgeheven. In 1983 ten slotte werd de zittingsduur verminderd van zes jaar naar vier jaar en werd het systeem afgeschaft waarbij om de drie jaar de helft van de leden door de helft van de provincies werden gekozen.

Gebleven is echter de getrapte verkiezing: de Eerste Kamer wordt niet rechtstreeks gekozen, maar door de Provinciale Staten en dat binnen de drie maanden na de verkiezingen van die laatste. Bovendien weegt niet elke stem even zwaar. Dat laatste wilden we in eerste instantie aan u uitleggen, maar we kwamen er zélf niet helemaal uit, dus laten we het maar. En over het feit dat de overzeese gebieden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba niet vertegenwoordigd zijn omdat ze niet behoren tot een provincie zwijgen we verder ook, da’s namelijk een kwestie die nog volop in verandering is.

Over naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal, ook Tweede Kamer genoemd. Deze heeft, zoals de Belgische versie daarvan en ondanks het lagere rangtelwoord, meer macht dan de Eerste, wat zich onder andere uit in het feit dat een minister of een kabinet niét het vertrouwen moet hebben van de Eerste Kamer maar wel van de Tweede.

Sinds 1956 bedraagt het aantal zetels in de Tweede Kamer 150, waarmee ze even groot is als de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, alleen is dat geen kwestie van een vermindering maar van een vermeerdering: voor 1956 waren er namelijk slechts 100 Kamerleden (de leden van de Eerste Kamer worden overigens aangeduid als Statenleden). In 1840 en 1848 werd de Tweede Kamer overigens tijdelijk aangevuld met buitengewone leden verkozen door de Provinciale Staten (zoals die van de Eerste Kamer dus) in het kader van de grondwetsherzieningen in die jaren.

Geen gedoe met taalgroepen en dergelijke in het Noord-Nederlandse parlement, een meerderheid van de stemmen onder de aanwezigen telt. De meeste stemmingen worden vooraf gepland, waardoor iedereen weet dat hij geacht wordt aanwezig te zijn, in het geval van ongeplande stemmingen laat de voorzitter in het hele gebouw een bel overgaan en geeft hij de leden even de tijd om zich naar het halfrond te haasten. Wie wel eens een dagje in het Belgisch parlement heeft doorgebracht, weet dat het er daar niet anders aan toe gaat.

Tot slot, en omdat het de doelstelling van dit blad is de Nederlanden dichter bij elkaar te brengen, een woordje over de openbaarheid van de zittingen van de Tweede Kamer: die was er aanvankelijk niet. Pas met de hereniging van de Nederlanden werden de zittingen, onder druk van de Zuidelijke Nederlanden, openbaar.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !