dinsdag 3 maart 2015

Vertalingen (Frans) - Het populisme doorheen de geschiedenis


Het populisme doorheen de geschiedenis – Een vraaggesprek met Guy Hermet

(TeKoS, 144/2011, p. 14-33, vertaald uit het Frans en van voetnoten voorzien door Björn Roose)

Krisis: Het staat vast dat het populisme in een van zijn vroegste gedaantes teruggevonden wordt in Rusland, tijdens de periode waarin de revolutionaire gedachte zich in het land van de tsaren begon te ontwikkelen. Welke vorm nam het op dat ogenblik aan? En welke banden waren er met de socialistische ideologie?

Guy Hermet: De Russische populisten zijn een richting ingeslagen waarin ze zich al snel niet meer zouden herkennen. Als onderdeel van de [politieke, noot van de vertaler] woordenschat verscheen het woord “narodnitchestvo” – “populisme” – voor het eerst in Rusland rond 1870. Er werd een revolutionaire stroming mee bedoeld die in feite toen al een dertigtal jaar bestond. Het woord “narodnik” – “populist” – doet eveneens op dat moment zijn intrede, terwijl tot dan toe alleen de termen “communist”, “socialist”, “radicaal” of “nihilist” gebruikt werden. De studenten, intellectuelen en verbannen aristocraten die met de beweging van wal staken, verkondigden eigenlijk geen echte ideologie, maar hadden wél één gedragsregel en geloof gemeen: actie met en voor het volk, persoonlijke opoffering ten bate daarvan, en de overtuiging dat het heil van Rusland alleen kon komen van haar boeren. In hun ogen verpersoonlijkten de plattelandsbewoners door hun aantal en authenticiteit de essentie van Rusland. Vandaar ook hun idealisering van de dorpsgemeenschap, de “obchtchina”, waarvan ze het alfa en het omega van de nationale wederopstanding maakten. Doordrongen van zelfopoffering, fanatiek, bezeten door een passie voor samenzweringen en geheimzinnigheid, bereid alles te doen voor de zaak, gingen de Russische populisten uiteindelijk over tot terrorisme en het systematisch vermoorden van verraders en vijanden, totaal onverschillig voor de waarde van een mensenleven en morele conventies. Ze vormden echter niet meer dan een splintergroep binnen het socialisme.

Krisis: In Frankrijk vormde het “Boulangisme” dan weer een van de voornaamste bronnen van het populisme. Welke attitudes, ontwikkelingen en politieke thema’s bracht die beweging aan? Had de “doctrine” van generaal Boulanger, die zich begon af te tekenen in de jaren 1880, geen totaal ander karakter dan het Russische populisme, en was ze niet veel duidelijker rechts te situeren?

Guy Hermet: Terwijl er effectief geen verband bestond met het Russische populisme, vormde het Boulangisme daadwerkelijk de aanvang van het fenomeen in de ontwikkelde landen. Het was de eerste populistische beweging die kon rekenen op een grote aanhang bij de brede bevolking en op een door de voorzienigheid geschonken leider, generaal Georges Boulanger (1837-1891). De context van het Boulangisme is die van het toenmalige Frankrijk: een behoorlijk ontwikkeld industrieel land, gezegend met een jonge, fragiele democratie en daarmee net binnengetreden in het tijdperk van het electoralisme en de partijkartels. De context ook van een maatschappij die nog maar net het trauma van de Commune van Parijs achter zich liet en waarop zowel de nederlaag van 1871 (in de Frans-Duitse Oorlog, noot van de vertaler) als het verlies van Elzas-Lotharingen een sterke indruk had nagelaten. En dan woedde er sinds 1885 ook nog een langdurige economische depressie, versneld door het commercieel liberalisme dat de industrie en de landbouw onderhevig maakte aan een internationale concurrentie waar ze gewoon niet tegen op konden. Kortom, het terrein van het Boulangisme is ook dat van de latere klassiek geworden Europese opflakkeringen van het populisme in alle landen die met het industriële tijdperk kennismaakten. In dat kader illustreert het ook de voorwaarden voor de omslag van het populisme van idealistisch links naar radicaal rechts, parallel met de transformatie van een in zijn oorsprong Jacobijns en Republikeins nationalisme naar een door de conservatieven gerecupereerde versie.

Overigens, geen misprijzen hiervoor. Het Boulangistische nationalisme mocht dan al voor autoritair en militaristisch doorgaan, de oriëntering in kwestie ervan ging wel gepaard met een onorthodox democratisch project dat altijd aanwezig zou zijn in de stromingen, hoewel meer verenigend dan werkelijk populistisch van aard, die nadien zouden volgen in Frankrijk en ook elders (onder andere het oorspronkelijke gaullisme). Door de gecultiveerde verdeeldheid vanwege de partijen af te wijzen, de daaruit volgende bestuurlijke onmacht aan te klagen en te pretenderen de kloof tussen links en rechts te kunnen overbruggen, stelde het Boulangisme tegenover het toenmalige dominante model van de parlementaire democratie het – ook door Gambetta verdedigde – project van een plebiscitaire democratie die een sterke staat legitimeert via algemeen en direct stemrecht. Dat zijn de basisbeginselen van een antiparlementair populisme met een mooie toekomst in het verschiet, een populisme dat de democratie “populair” wil maken door die te onttrekken aan de macht van de professionele politici, die haar monopoliseren in naam van het principe van de noodzakelijke delegatie van de macht.

Krisis: U ziet ten slotte ook nog een derde grote inspiratiebron voor het populisme, het Amerikaanse “agrarian populism”, sterk beïnvloed door Thomas Jefferson en Andrew Jackson. Het gaat hier zonder twijfel om een beweging die daadwerkelijker en directer “populair” was dan haar twee voorlopers, in die zin dat ze rechtstreeks geïnspireerd werd door de landbouwers uit het zuiden en het westen van de Verenigde Staten. Hoe definiëren en waar plaatsen we deze ideeënstroming?

Guy Hermet: Nog geen jaar na de dood van generaal Boulanger gaat het agrarisch populisme de andere inspiratiebron vormen voor de populistische beweging in de oudere democratieën. Het onderscheidt zich door zijn organisatie, die van in het begin de vorm van een echte partij aanneemt (de People’s Party, gesticht in Saint Louis in 1892). Het verschilt ook nog op twee andere vlakken van zijn Boulangistische voorganger. Ten eerste ontstaat het uit echt volksprotest, uitgedrukt door diegenen die er aan de basis van liggen, zijnde de kleine boeren uit het westen van de Verenigde Staten – de Grangers – en in mindere mate de mijnwerkers, de prohibitionisten, de christen-socialisten, de vrouwen uit bescheiden milieus en nog anderen, afkomstig uit de volkse lagen van de samenleving. Ten tweede is er de bijzonderheid dat het niet wil tornen aan de waarden van de Amerikaanse democratie laat staan aan de grondwet van de Verenigde Staten. Daarmee vormt het ook het archetype van het Amerikaanse populisme. Een populisme dat enerzijds, in de zin dat het gebaseerd was op het aanklagen van de misbruiken van de politieke klasse en van de economische hoofdrolspelers, eerder reformistisch dan subversief van aard was, en anderzijds etnisch geïnspireerd, omdat het de vertaling vormde van de angst voor sociale neergang bij de “kleine Blanken”, die als protestanten en stammend uit de eerste Noord-Europese immigratiegolf ervan overtuigd waren de enige authentieke Amerikanen te zijn.

Krisis: U heeft in uw werken steeds volgehouden dat er een “oud populisme” en een “modern populisme” bestaat, gelijklopend met het bekende onderscheid van Benjamin Constant inzake vrijheid. Tot op welke hoogte kunnen we het populisme van Herzen of van de People’s Party vergelijken met de vrijheid in de vroegere betekenis van het woord en het populisme van Le Pen of Haider met een modern concept van de vrijheid? En, tussen haakjes, bestaan er vandaag nog voorbeelden van het “oude populisme”? 

Guy Hermet: Gedurende vijfentwintig eeuwen, tot zo ongeveer 1900, heeft het klassieke populisme, het oude populisme, zich gevoed met het chronische protest van de achtergestelde massa tegen de bevoorrechte klasse, die ze verantwoordelijk achtte voor haar miserie. Daar tegenover staat sindsdien, en meer in het bijzonder (maar niet alleen) sinds de opkomst in Europa van nieuwe politieke formaties die het spel van de gevestigde partijen verstoren, dat het moderne populisme die topografie van goede en slechte mensen en de logica van het protest heeft omvergeworpen. Het populisme is meer en meer de vertaling geworden van de vernedering en de bedreiging die de gemiddelde burger voelde ten aanzien van de in zijn ogen onterecht gedane toegevingen van zijn leiders aan de minder begoeden. Zo is het populisme politiek gezien ook van links naar rechts geëvolueerd. In dat perspectief past het Russisch populisme van Herzen – dat van de Narodniki – perfect in het plaatje van het oude populisme, met die nuance dat het het product was van een gemarginaliseerde elite en niet van het volk. Van haar kant is de Amerikaanse People’s Party van het einde van de 19de eeuw, vrij spontaan ontstaan in het milieu van de kleine en middelgrote onafhankelijke boeren en mijnwerkers, nog meer typerend voor het oude populisme. De populistische stromingen geïnspireerd door Le Pen of Haider of hun Nederlandse of Scandinavische evenknieën daarentegen, behoren zonder twijfel tot de moderne variëteit van het fenomeen, meer in het bijzonder omdat ze voortkomen uit een verzet tegen het moeten delen van de met veel moeite en op lange termijn verworven sociale zekerheden met nieuwkomers – de immigranten – waarvan men denkt dat ze er geen recht op hebben. Het moderne populisme verwerpt de solidariteit tussen de leden van een geatomiseerde samenleving en geeft als alternatief de wederkerigheid tussen gelijkaardige individuen in een samenleving van gedeelde erkenning.

Er zijn nog veel andere voorbeelden van het “oude” populisme in onze hedendaagse wereld, meer in het bijzonder in Oost-Europa en in Zuid-Amerika. Zo presenteert kolonel Hugo Chavez zich in Venezuela als een soort van “Vader van de armen”, naar analogie met zijn Argentijnse voorganger Péron. Hetzelfde geldt voor de Poolse en Roemeense populisten, die bij de kleine luiden en de oudere generaties de nostalgie naar het verdwenen communistische egalitarisme cultiveren.

Krisis: Wat overstijgt, volgens u, de verschillen tussen het “oude” en het “moderne” populisme, wat laat toe ze toch onder een gemeenschappelijke noemer te plaatsen? 

Guy Hermet: Er is één uiterst belangrijke gelijkenis. Een geslaagde democratische politiek kan men in essentie herleiden tot het ten uitvoer brengen van een agenda waarin de delicaatste problemen en twistpunten naar achter verschoven worden, eerder op basis van een ethiek van verantwoordelijkheid dan van overtuiging, terwijl degenen die de agenda bepalen toch grote principes claimen om het publiek niet af te stoten. De populisten daarentegen storen zich niet aan deze zorg om “de tijd zijn werk te laten doen”. Onder invloed van zowel hun eigen demagogie, of hun eigen onwetendheid, als het ongeduld van hun klanten, weigeren ze rekening te houden met de lange vertragingen in de bevrediging van de volkse eisen, die voortkomen uit de complexiteit van het regeren. Alle vormen van populisme worden gekenmerkt door het antipolitieke tijdschema van hun zogezegd onmiddellijke oplossingen van de problemen of antwoorden op vragen die in werkelijkheid door geen enkele beleidsdaad kunnen gegeven of meteen aangepakt worden. Die verhouding met het politieke tijdschema is hetgeen het populisme in zijn geheel onderscheidt van de overige politieke ideologieën.

Krisis: Het populisme komt veelvuldig voor in Zuid-Amerika, gedurende de hele 20ste eeuw en ook vandaag nog, in het bijzonder (maar niet alleen) in Venezuela. Wat zijn de bijzonderheden van het Zuid-Amerikaanse populisme? Waarom kent het een dergelijk succes? 

Guy Hermet: Zuid-Amerika is het beloofde land van het populisme geweest, en het is bezig het opnieuw te worden voor heel nieuwe vormen van populisme, met de regering van kolonel Chavez in Venezuela of het indiaanse populisme van Evo Morales in Bolivië in het bijzonder. In feite is het zo dat de democratische volksvertegenwoordiging in de oude geïndustrialiseerde samenlevingen nooit meer in ernstige mate gecontesteerd werd, terwijl dat in de Zuid-Amerikaanse landen nog wel het geval was en is. In Zuid-Amerika is de democratie verkiezing na verkiezing geïntegreerd in de routine van de grondwettelijke regimes. Zeker vanaf de jaren 1920 raakten de Zuid-Amerikaanse massa’s de misleiding van de leidende oligarchie beu. Door schijnbaar en formeel de soevereiniteit van het volk te respecteren, had deze immers geen ander doel dan daarvan de reële consequenties teniet te doen. Sindsdien hebben die massa’s hun toevlucht gezocht tot een alternatief: dat van een minder hypocriet overkomende plebiscitaire democratie, die niet steunt op het zomaar afstaan van macht aan verkozen mandatarissen, dan wel op het vertrouwen in door de voorzienigheid geschonken leiders die beschouwd worden als bestrijders van het kwaad.

Die context van sterke ontvankelijkheid voor de populistische boodschap heeft een niet minder typisch Zuid-Amerikaans gevolg gehad. Het is immers in Zuid-Amerika dat het “geconsolideerd populisme” ontstond, daarbij geholpen door het milieu waarin het zijn intrede deed. Een populisme dus dat het hele regime overnam, daarbij ophield negatief en marginaal te zijn, en zich omvormde tot staatsideologie. Dat was het geval met de regimes van Getulio vargas en van Péron in Brazilië resp. Argentinië en het lijkt nu opnieuw zo te zullen worden met Chavez in Venezuela.

Krisis: In Europa lijken sommige landen heel sterk beïnvloed te zijn door het populisme (Oostenrijk, Vlaanderen, Italië, enzovoort), terwijl andere landen, zoals Groot-Brittannië en Duitsland, daarvan geen last schijnen te hebben. Hoe verklaart u die verschillen? 

Guy Hermet: In Groot-Brittannië is het kiessysteem gebaseerd op de verkiezing van de volksvertegenwoordigers in één stemronde, waarbij degene met de beste score de, meestal relatieve, meerderheid krijgt. Dat systeem bevoordeelt de grote partijen, in die mate zelfs dat het National Front, waarvoor zelfs geen kandidaten meer opkomen, geen enkele kans krijgt. Maar er speelt nog een andere factor: in Groot-Brittannië heeft de politieke ommekeer gedurende de “periode Thatcher” een belangrijk deel van het potentieel populistisch electoraat verzoend met de conservatieve partij. Daarop hebben de travaillisten, uit schrik dat ze voor lange tijd van de macht zouden verstoken blijven, een soortgelijke bocht gemaakt en hun toevlucht gezocht bij Tony Blair. Het resultaat was dat de klassieke partijen het gras onder de voeten van de xenofobe extremistische formaties weggemaaid hebben.

De Duitse situatie is ingewikkelder. De schaamte die de Duitsers voelen ten aanzien van hun verleden heeft vanzelfsprekend meer dan in de rest van Europa bijgedragen tot de marginalisering van de extreemrechtse formaties. Bovendien worden deze formaties, talloos maar marginaal, meer dan bijvoorbeeld populistische partijen zoals het Front National, ervan verdacht besmet te zijn door het nationaalsocialisme. De hereniging van Duitsland sinds 1990 heeft het populistische potentieel verder afgezwakt. In de vroegere DDR-gebieden hebben de verweesde bevolkingslagen – vooral gepensioneerden en ontslagen ambtenaren -, uit heimwee naar het bescheiden geluk van het communisme, hun toevlucht gezocht tot de PDS (Partei des Demokratischen Socialismus), die in feite gewoonweg de vroegere communistische partij is. Deze “herinnerings-partij” heeft de Oost-Duitse populistische reserves kunnen aanboren, waarvan de gewelddadige maar geïsoleerde xenofobe formaties, enkele uitzonderingen niet te nagesproken, op het electorale vlak nauwelijks de kruimels hebben kunnen oprapen.

Krisis: In hun pogingen de opkomst van het populisme te bevechten hebben de dominante partijen vaak populisme en fascisme in één zak gestoken. Is dat terecht of is het een vorm van retoriek die kan geassocieerd worden met een proces van “diabolisering”? En is het verwerpen van “populistische” partijen in naam van hun veronderstelde fascisme een efficiënte methode gebleken om ze van de kaart te vegen of op zijn minst hun uitbreiding te beperken? 

Guy Hermet: Het is inderdaad alleen maar een retorische vorm gericht op “diabolisering”. Zonder twijfel hebben de fascisten de smaak voor autoritaire leiders gedeeld met de populisten. Zoals het populisme heeft ook het fascisme gebroken met het gebruikelijke politieke taaltje. Zowel de Italiaanse fascisten als de Duitse nationaalsocialisten hebben, zoals de populisten, het gevoel van vernedering bij hun publiek gecultiveerd. Maar, en dat is het eerste verschil, de magie van de door de voorzienigheid geschonken fascistische of nazistische leider heeft zich vertaald in een leiderscultus – het Führerprinzip – die we geenszins in die mate terugvinden bij de populistische leiders. De identificatie van de fascisten met de leiderscultus keerde ten andere zijn rug naar de vleierij waarin de populisten zich graag wentelen. Omdat ze doen alsof ze het “volk” incarneren, plaatsen de laatsten zich immers graag op voet van gelijkheid met dat volk om zo beter zijn gevoelens te kunnen weerspiegelen. In tegenstelling daarmee verborgen de fascistische leiders hun aristocratische opvatting van het leiderschap geenszins. Zo heeft Hitler, in Mein Kampf, de gedachte ontwikkeld van “een doctrine die, de massademocratie verwerpend, deze grond aan de beste mensen, t.t.z. de superieure individuen, probeert te geven …” Behalve die fundamentele tegenstellingen bezaten het fascisme en het nazisme ook nog een ander repertorium dan het populisme. Meer in het bijzonder hebben ze op een andere manier de neiging van de volksmassa’s beantwoord om terug te plooien op zichzelf en om de buitenwereld te negeren. De Duce en, meer nog, de Führer hebben hun publiek, dat leek te verlangen naar geluk en vrede binnen hun gemeenschap, ter zake gewoon bedrogen. En dan hebben we het nog niet eens over de horror van het moorddadige antisemitisme dat in niets te vergelijken valt met de ontsporingen van het lepenisme.

Zij die het populisme van het Front National, van de Oostenrijkse liberalen of van de overleden Pim Fortuyn gelijkschakelen met het fascisme, hebben helaas geen boodschap aan die overwegingen. Als ze de vijand slechter maken dan hij al is, dan is dat om hun eigen strijd gemakkelijker grotere proporties te laten aannemen. Met dat doel voor ogen wordt de parallel die ze trekken zelf een voorbeeld van het karikaturale procedé van het populisme, i.e. suggereren dat Jean-Marie Le Pen of Jörg Haider geen andere bedoeling hebben dan het omverwerpen van de republiek om er een totalitair en racistisch systeem te installeren, dat wel eens een nieuwe Holocaust ten aanzien van de immigranten met zich zou kunnen meebrengen. Die parallel wordt ten andere gevoed door nostalgie naar de vroegere “antifascistische” strijd, gereactiveerd door mensen die, omdat ze er niet bij waren tussen 1933 en 1945, weigeren in te zien dat dit niet meer beantwoordt aan de noden van deze tijd.

Krisis: De zogenaamd “populistische” partijen halen vaak een belangrijk deel van hun electoraat bij de volksklasse, hoewel ze strikt op economisch vlak toch in essentie liberale maatregelen voorstellen. Hoe kan het dat de volksklasse zich tot deze partijen aangetrokken voelt ondanks een economisch discours dat ver van haar “klassenbelangen” lijkt te staan? En anderzijds keert ze bijvoorbeeld massaal de socialistische partij de rug toe. 

Guy Hermet: Dat is waarschijnlijk omdat deze formaties over het algemeen een weinig gepolitiseerd, volks publiek zonder militante traditie aantrekken. Bovendien is het niet vertrouwd met abstracte debatten, dan wel sterk gehecht aan het behoud van de publieke sector en de welvaartstaat.

Krisis: Het heeft er de schijn van dat het publiek in totale politieke verwarring verkeert. Zo zeer zelfs dat sociologisch onderzoek aangeeft dat men niet zelden bij de ene verkiezing voor het Front National stemt en bij de volgende voor de communistische partij … Dat is toch wel verbazingwekkend?

Guy Hermet: Waarom? Het FN en de PCF delen een groot aantal populistische trekjes, in het bijzonder de overdreven simplifiëring, de demagogie en een zeker “negationisme” omtrent historisch vaststaande feiten. Van de ene naar de andere partij overlopen is dus een heel coherent verschijnsel. Wat de oorzaken van de politieke verwarring betreft, deze zijn mijns inziens te herleiden tot het “nombrilisme” (navelstaarderij), al dan niet in de versie van Lipovetsky, en het gevoel van verweesdheid bij de bescheiden milieus.

Krisis: De recentste verkiezingsuitslagen in Europa schijnen er op te wijzen dat het “populisme” duurzaam verankerd is. Hoe schat u de evolutie van de “populistische” partijen in? Gaan ze hun discours verzachten om aldus effectieve politieke verantwoordelijkheid te kunnen opnemen, of blijven ze, wat waarschijnlijker is, een oppositionele houding aannemen? Als ze een constante worden in het politieke landschap, welke gevolgen kan hun aanwezigheid dan hebben voor het electorale spel in de komende jaren? 

Guy Hermet: De populistische partijen zijn in feite al aan het veranderen. Ze ontstonden uit een tijdelijke crisissituatie en leken van voorbijgaande aard, maar omdat de crisis van de mondialisering decennia in beslag zal nemen zijn zij permanent van aard. Hun relatieve normalisering is reeds een feit in Noorwegen en Denemarken. Ook in Italië, waar de klassieke partijen een minderheid zijn geworden, terwijl nieuwe populistische (Berlusconi) en tegenover elkaar staande nationalistische formaties (Gianfranco Fini en Umberto Bossi) de meerderheid uitmaken, zien we daarvan een voorbeeld. Die verschuiving beïnvloedt nu al het taalgebruik en vooral de politieke besluiten op sommige plaatsen, meer bepaald opnieuw in Denemarken (en in Duitsland met Stoiber, in Frankrijk met Sarkozy). Bovenal bestaat de kans dat binnenkort het “parler vrai” wijzigt in een “hij zegt wat vóór hem nooit gezegd werd”. Vermits ook de meest eerbare professionele politici dit niet doen, zullen zij zich daaraan moeten aanpassen willen ze niet aan de kant worden gezet.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !